PRAKTIJK | KLIMAATADAPTATIE Flora en fauna in een wadi De beplanting in een wadi moet zo goed mogelijk aansluiten bij de grondsoort en bijbehorende waterhuishouding. Op ‘inheemse’ beplanting kan vaak de meeste fauna leven, zegt Arda van Helsdingen, landschapsarchitect bij Bureau Waardenburg. ‘Bloemen zijn bijvoorbeeld toegankelijk voor insecten, terwijl bloemen van cultivars dat lang niet altijd zijn. Maar: door klimaatverandering verschuift de inhoud van ‘inheems’. Zuidelijker soorten gedijen hier soms ook al goed en fauna past zich hierop aan.’ is daardoor regiogebonden. Daarnaast moet gekeken worden naar welke planten­ en boomsoorten redelijk bestand zijn tegen wisselende waterstanden en droge periodes. Voor de Rivierenwijk in Deventer zijn de gewone kattenstaart, grote wederik, harig wilgenroosje, watermunt, katwilg en zwarte els enkele voorbeelden van planten­ en boomsoorten die geschikt zijn voor de wadi’s.’ Wadi in Oosterhout, waarbij delen strak gemaaid zijn (foto: Jan Dirk Buizer, BuWa) Voor fauna is het waardevol wadi’s zo veel mogelijk met rust te laten. Dat betekent dat er niet in een keer gemaaid wordt, zoals met sommige vasteplantenborders gebeurt, en dat er altijd stukken met rust worden gelaten. Ook kruidenrijk gras is waardevol. Ook hier is gefaseerd beheer van belang. ‘Fauna kan zo “vluchten” naar overblijvende delen. Voor bijvoorbeeld amfibieën of kleine marterachtigen zijn rust- en schuilmogelijkheden van belang. “Slordige hoekjes” hebben dan een functie. Aan omwonenden moet worden uitgelegd waarom het beeld is zoals het is. Anders bestaat het risico dat zij het verdroogd of slordig vinden ogen.’ Omdat wadi’s lager liggen kan er, zeker als ze beplant zijn, zwerfvuil in terechtkomen. Belangrijk is dit regelmatig te verwijderen, benadrukt Van Helsdingen. Een zonering kan net als in een geaccidenteerd terrein opgepakt worden om soorten die beter in natte omstandigheden passen op het laagste deel te zetten en soorten die minder nattigheid nodig hebben hogerop. ‘Ook voor betreding is zonering wenselijk. Voor de noodzakelijke rust voor soorten is het raadzaam zones te maken waar het niet aantrekkelijk is om doorheen te struinen, of waar geen voorzieningen zijn om dat te doen.’ Ontwerpprincipes Brinkman vertaalde alle verzamelde en geanalyseerde data in zeven (niet­hiërarchische) ontwerpprincipes. Allereerst dient er zo min mogelijk verharding aangebracht te worden in de wadi zodat het regenwater alle ruimte heeft om te infiltreren in de bodem. Er dient alleen gebruikgemaakt te worden van inheemse plantensoorten, om zo goed mogelijk bij te dragen aan de biodiversiteit. Deze planten hebben wel de ruimte nodig en zullen in cluster geplant moeten worden om overwoekering van een plantensoort te voorkomen. Als het mogelijk is, is het interessant om de functie van waterberging te combineren met ecologie en recreatie, maar dit moet niet ten koste gaan van de veiligheid en waterberging. Er dient voldoende overgangsruimte te zijn tussen kavels en de wadi zodat bewoners niet noodgedwongen door de wadi moeten om naar hun eindbestemming te kunnen; iets wat voor mensen die slecht ter been zijn al helemaal geen mogelijkheid is. Het zichtbaar maken van de functie zorgt ervoor dat mensen begrijpen waarvoor deze locatie dient. Dit kan bijvoorbeeld door het aanleggen van paden of het afschermen van gebieden. Ook kan het helpen om informatieborden neer te zetten. In haar ontwerpen voor de Rivierenwijk ziet Brinkman graag borden, bijvoorbeeld bij de grote wadi. ‘Daarop kan kort beschreven worden wat een wadi is en waarvoor hij dient. Een term die voor het werkveld vanzelfsprekend is kan voor andere burgers compleet nieuw zijn.’ Brinkman is ervan overtuigd dat als bewoners hierover worden ingelicht, zij meer begrip zullen hebben voor de wadi’s. ‘Zeker als de voordelen voor hen duidelijk in kaart worden gebracht.’ en Stichting RIONED blijkt dat het hierbij gaat om een zeer klein percentage van de bergingscapaciteit, dat amper opweegt tegen de positieve effecten die de plantensoorten hebben op de biodiversiteit.’1 Om erachter te komen welke planten­ en boomsoorten goed geschikt zijn voor de locatie, moet gekeken worden naar welke soorten inheems zijn in de regio. ‘Inheemse soorten hebben in veel grotere mate dan exoten, een positief effect op de biodiversiteit. De keuze voor planten ‘Brinkmans onderzoek, uitgevoerd voor de studie stedenbouwkundig ontwerpen, is gebaseerd op literatuurstudie en veldonderzoek. Haar scriptie is als pdf-bestand te vinden via haar LinkedIn-profiel.’ 1 | Hoffman, M., & Hop, M. (2012). Planten voor natte locaties. Dendroflora nr 49, 2012. en STOWA, & RIONED (2014). Water in openbare ruimte heeft risico’s voor de gezondheid. Water in de stad, 2014-28. 20 STEDELIJK INTERIEUR Pagina 19

Pagina 21

Interactieve digi-spaarprogramma, deze catalogus of archief is levensecht online geplaatst met Online Touch en bied het online bladerbaar op uw website plaatsen van internet tijdschriften.

Stedelijk Interieur 3 2020 Lees publicatie 414Home


You need flash player to view this online publication